Op Zonnige Wegen
Leesboek voor de hoogste drie leerjaren der lagere school
Tweede deeltje, vierde druk
Door T. van den Blink en J. Eigenhuis
Nieuwe uitgave verzorgd door Gilles van Hees
Met tekeningen van H. Meyer
Uitgave van J.B. Wolters - Groningen, Djakarta, 1950
Maakt deel uit van de serie:
Langs Bloemenpaden, voor het tweede leerjaar
Door Bloeiende Velden, voor het derde leerjaar
Op Zonnige Wegen, voor de hoogste drie leerjaren
Indien wij er over nadenken, dan is alles wat een universiteit of hogeschool voor ons kan doen, nog maar steeds dat, waarmee de lagere school begon: l e r e n lezen.
THOMAS CARLYLE.
Uit het voorbericht:
Allereerst achtten de auteurs het gewenst, dat het leesboek voedsel geeft aan het gemoedsleven. Wat het kind ontroert en tot bewondering stemmen kan, wat het indrukken van schoonheid en goedheid geeft, wat, - hetzij ernst of humor - nog nawerkt tot zelfs op rijpere leeftijd, daarmede wilden de auteurs de jeugd in aanraking brengen.
Haarlem, 1948 - GILLES VAN HEES.
Fragment uit: 22. De oude grootmoeder
Toen zij niet ver meer van het hutje van haar stiefdochter was, kon zij niet meer en zij ging aan de kant van de weg zitten.
De tranen stroomden uit haar doffe ogen en zij weende jammerlijk.
Daar kwam juist het zoontje van haar stiefdochter aanlopen en vond haar zo aan de wegkant zitten schreien.
"Grootmoeder," vroeg het jongetje, "waarom schreit u?"
"Waarom zou ik niet schreien, lief kind," zei de oude vrouw. "Ik heb geen kamertje meer, om er in te wonen. En nu ben ik op weg, om je moeder op te zoeken. Maar ik ben zo zwak geworden, dat ik niet verder kan.
"Wij hebben nog een kamertje voor u," zei het jongetje. "Kom maar mee, grootmoeder; ik zal u wel met mijn arm steunen. Maar ons kamertje heeft veel gaten in het dak en vader zegt, het wordt tijd, dat wij een nieuw hutje bouwen. In het hoekje is toch nog wel een goed plaatsje; daar kan uw bed staan."
En nu ging de grootmoeder met het jongetje mee. Over een steen struikelde zij. Zij bukte er naar en betastte hem van alle kanten. Ze beurde hem op haar schouder en torste hem mee naar het hutje van haar stiefdochter.
En toen het jongetje vroeg: "Grootmoeder, wat doet u?" - antwoordde zij: "Dan kun je gauw een nieuw huisje bouwen."
Zo kwam zij bij het huisje van de schoenlapper en viel in het kamertje doodmoe op een stoel neer.
Haar stiefdochter waste haar wonden uit, streek er zalf op, verbond ze en bracht de oude vrouw te bed.
Na een poosje deed de oude grootmoeder haar ogen weer open en nu vroeg haar stiefdochter, waarom zij de zware steen hierheen had meegesleept.
"Kind," zei ze, "ik hoorde van je zoontje, dat je graag een nieuw huisje wilt bouwen en daarmee wou ik je helpen."
De stiefdochter wist niet, wat dat betekenen moest, en wentelde de zware steen in de hoek van 't kamertje.
Daarna sliep de grootmoeder in. En toen men haar de volgende morgen wilde wekken, was zij dood. Maar de steen, die zij had meegebracht, was zuiver goud geworden.
En nu kregen de arme mensen werkelijk spoedig een nieuw hutje. Met het goud van grootmoeder bouwden zij een ander en groter huis en hielden nog zoveel over, dat zij zonder zorgen tot hun dood konden leven.
Uit: Lezen of Luisteren.
Naar TH. KRAUSBAUER, door T. PLUIM.